De eerste experimentele versie van bekabelde Ethernet-netwerken liep in 1973 met een verbindingssnelheid van 2,94 megabits per seconde (Mbps). Tegen de tijd dat Ethernet in 1982 een industriestandaard werd, steeg de snelheidsclassificatie tot 10 Mbps vanwege verbeteringen in de technologie. Ethernet behield deze snelheidsclassificatie meer dan 10 jaar. Verschillende vormen van de standaard werden genoemd beginnend met het nummer 10, waaronder 10-Base2 en 10-BaseT.
Snel Ethernet
Gigabit Ethernet-snelheden
Net zoals Fast Ethernet is verbeterd ten opzichte van traditioneel Ethernet, is Gigabit Ethernet verbeterd op Fast Ethernet, met snelheden tot 1000 Mbps. Hoewel de 1000-BaseX- en 1000-BaseT-versies eind jaren negentig werden gemaakt, duurde het jaren voordat Gigabit Ethernet op grote schaal werd gebruikt vanwege de hogere kosten. 10 Gigabit Ethernet werkt met 10.000 Mbps. Vanaf het midden van de jaren 2000 werden standaardversies, waaronder 10G-BaseT, geproduceerd. Bekabelde verbindingen met deze snelheid waren alleen kosteneffectief in bepaalde gespecialiseerde omgevingen, zoals in high-performance computing en datacenters. De technologieën 40 Gigabit Ethernet en 100 Gigabit Ethernet zijn al enkele jaren actief in ontwikkeling. Hun eerste gebruik is voornamelijk voor grote datacenters. 100 Gigabit Ethernet vervangt nu al 10 Gigabit Ethernet op de werkplek en thuis.
Maximale snelheid van Ethernet versus werkelijke snelheid
De snelheidsclassificaties van Ethernet zijn bekritiseerd omdat ze onhaalbaar zijn in het echte gebruik. Net als bij de brandstofefficiëntie van auto’s, worden de snelheidsclassificaties voor netwerkverbindingen berekend onder ideale omstandigheden die mogelijk niet representatief zijn voor normale bedrijfsomgevingen. Het is niet mogelijk om deze snelheidsclassificaties te overschrijden omdat het maximale waarden zijn. Er is geen specifiek percentage of formule die kan worden toegepast op de maximale snelheidsclassificatie om te berekenen hoe een Ethernet-verbinding in de praktijk zal presteren. De werkelijke prestaties zijn afhankelijk van veel factoren, waaronder lijninterferentie of botsingen waarbij toepassingen berichten opnieuw moeten verzenden. Omdat netwerkprotocollen een bepaalde hoeveelheid netwerkcapaciteit verbruiken om de protocolheaders te ondersteunen, kunnen applicaties niet 100% voor zichzelf krijgen. Ook is het voor applicaties moeilijker om een 1000 Gbps verbinding te vullen met data dan om een 100 Mbps verbinding te vullen. Met de juiste toepassingen en communicatiepatronen kunnen de werkelijke datasnelheden echter oplopen tot meer dan 90% van het theoretische maximum tijdens piekgebruik.